Ds. H.J. Messelink, Hosea, een vreemde liefde, [2005], 12 Een van de moeilijkste woorden uit de Bijbel: trouw met een ontuchtige vrouw! Moeilijk, vooral omdat het een bevel van God zelf is voor zijn profeet. Wat draagt God hem precies op? Vaak is er gezegd: trouw met een hoer. En dan denk je al snel aan een tempelprostituee, omdat prostitutie vooral bij de heilige plaatsen voorkwam.
Het is de vraag of we aan een professionele prostituee moeten denken. De Bijbel heeft daar een andere uitdrukking voor (bijvoorbeeld in Gen. 38:15-17; Jes. 23:16-18 en Ez. 16:30-34). In hosea 1 kan het beste deze vertaling worden gegeven: een vrouw van hoererij. Het gaat om ontucht in de ruime zin van het woord. Dat betekent dat Hosea niet naar de rosse buurt hoefde te gaan om een vrouw te halen. Hij moet wel een vrouw trouwen die overspelig van karakter is, van wie hij kan verwachten dat ze hem met andere mannen zal bedriegen. Je kunt aannemen dat ze ook voor dit huwelijk al bekend stond als hoerachtig type.
Ds. H.J. Messelink, Hosea, een vreemde liefde, [2005], 13 Opvallend is hier dat Hosea moet trouwen met zo'n vrouw. Daarmee wordt het accent dus niet gelegd op wat de vrouw dat, maar op wat de man doet! Hij moet liefde geven (vergelijk in Hosea 3:1 de opdrach: bemin!) aan een overspelige vrouw. Daarmee vraagt de Here aan Hosea niets anders dan Hij zelf doet. God laat zijn liefde uitgaan naar een volk dat zich aan andere goeden geeft.
Ds. H.J. Messelink, Hosea, een vreemde liefde, [2005], 14 Uit dit huwelijk zullen drie kinderen geboren worden. Zij worden in vers 2 genoemd: "kinderen uit een ontuchtige geboren." Letterlijk staat er: kinderen van hoererij of ontucht. Dat kan twee dingen betekenen: of ze zijn vanwege de overspelige aard van Gomer geen eigen kinderen van Hosea (zie Hos. 2:3-4), of ze worden zo genoemd omdat ze dezelfde aard als hun moeder hebben.
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Het begin [3]van het woord des HEEREN door Hosea. De HEERE dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw der [4]hoererijen, en [5]kinderen der hoererijen; want het land hoereert [6]ganselijk [7]van achter den HEERE. 3. Of, van het spreken, van de spraak; dat is, als de Heere eerst met, door en tot Hosea begon te spreken, sprak Hij dit tot hem, en door hem tot het volk. Anders: in Hosea; [en alzo elders] om nader te tonen dat het volgende niet geschied is inderdaad, maar door een gezicht in den geest, inwendiglijk, bij manier van parabel of gelijkenis, den profeet van God is geopenbaard, en naderhand het volk alzo, als een profetisch gezicht voorgedragen. Zie van zulke profetische gezichten, Gen.15:1, en vergelijk onder hfdst.3 vs.1, enz.; idem Ezech.4:4, en Ezech.8:2, en Ezech.11:24,25, enz. 4. Dat is, ganselijk tot hoererij begeven. Vergelijk de manier van spreken met Ps.5:7. 5. Omdat hier gezegd wordt: Neem ene hoer met hoerenkinderen, en daarna dat de profeet die kinderen bij die hoer gewonnen heeft, daaruit blijkt dat het niet alzo inderdaad geschied is. 6. Hebreeuws, hoererende hoereert; dat is, doet doorgaans niets anders. Zie van geestelijke hoererij Lev.17:7. 7. Dat is, alzo dat de inwoners des lands den Heere niet meer navolgen, maar van Hem afwijken, en de afgoden onzinnig nalopen; vergelijk onder hfdst.4 vs.12.